Volgens de dorpslegende bevond zich heel vroeger aan de overkant van de Lándor-berg de wijngaarde van de toenmalige geestelijke die een tunnel door de berg wilde. Er werd met het graven begonnen en nog wel vanaf twee kanten, in het jaar toen er veel druiven waren en er veel wijn gemaakt werd. Aan alle twee de eindes van de tunnel werd een groot vat wijn geplaatst en wie er aan het graven was, mocht er vrijelijk van nemen. Na een tijdje kwamen de twee kanten op elkaar uit en was het Bújó-lik, “Doorkruipgat”, ontstaan, waar ook vandaag de dag nog doorheen gelopen kan worden.